-
1 zonder mankeren
предл.общ. наверняка, непременно, обязательно -
2 ik kom, zonder mankeren
ik kom, zonder mankeren -
3 mankeren
1 [algemeen] manquer2 [schelen; hebben] avoir♦voorbeelden:er mankeert nogal wat aan • 〈m.b.t. apparaat〉 il est souvent en panne; 〈 abstract〉 c'est loin d'être au pointik kom, zonder mankeren • je ne manquerai pas de venirwat mankeert je toch? • mais qu'est-ce que tu as?wat mankeer je? • qu'est-ce qui ne va pas?wat mankeert er aan de televisie? • qu'est-ce qu'elle a, cette télé? -
4 mankeren
1 [schelen] be wrong/the matter2 [ontbreken] be missing3 [in gebreke zijn] be wrong♦voorbeelden:1 wat mankeert je toch? • what's wrong/the matter with you?2 dat mankeert er nog maar aan • that's all I/we needik kom, zonder mankeren • I'll come without failII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [(afwijking, ziekte) hebben] have something wrong/the matter♦voorbeelden:1 ik mankeer niets • I'm all right, there's nothing wrong with me -
5 without fail
zonder twijfel, zeker; precieswithout failzonder mankeren/falen, stellig -
6 sans faute
-
7 sans
sans [sã]〈 voorzetsel〉1 zonder ⇒ uitgezonderd, -loos♦voorbeelden:soyez sans crainte • wees niet bangsans faute • zonder mankerensans pitié • meedogenlooscela va sans dire • dat spreekt vanzelfil est coupable sans être coupable • hij is maar voor een deel schuldigvous n'êtes pas sans savoir • u weet ongetwijfeldsans cela • anderspartez, sans quoi je me fâche • vertrek voor ik me kwaad maaksans toi, j'étais mort • als jij er niet was geweest, zou ik dood zijnnon sans de nombreuses hésitations • pas na lang aarzelenprépzonder, -loos -
8 наверняка
advgener. gewis, stellig, zonder mankeren -
9 непременно
advgener. per se, bepaald, stellig, wis en zeker, zeker, zonder mankeren -
10 обязательно
advgener. per se, beslist, zonder mankeren -
11 fail
n. onvoldoende (schoolexamen), falen--------v. mislukken, (laten) zakken; nalaten; in de steek laten; oprakenfail1♦voorbeelden:¶ without fail • zonder mankeren/falen, stellig————————fail21 tekortschieten ⇒ ontbreken, het begeven2 afnemen ⇒ op raken, verzwakken4 mislukken ⇒ het niet halen, het laten afweten♦voorbeelden:words failed me • ik kon geen woorden vindenthe crops will fail this year • de oogst zal dit jaar mislukkenhe failed in his duty • hij deed zijn plicht nietII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 nalaten ⇒ niet in staat zijn/er niet in slagen♦voorbeelden: -
12 faute
faute [foot]〈v.〉1 vergrijp ⇒ fout, overtreding2 misstap3 fout ⇒ vergissing, onhandigheid4 schuld♦voorbeelden:une faute de français • een fout tegen het Fransfaute de frappe • tikfoutfaute d'orthographe • spelfoutfaute typographique • druk-, zetfoutc'est (de) sa faute • dat is zijn schuldce n'est pas sa faute s'il est petit • hij kan er ook niets aan doen dat hij klein isà qui la faute? • wiens schuld is het?être en faute • schuld hebbense sentir en faute • zich schuldig voelenne pas se faire faute de • niet nalaten om, niet schromenfaute de • bij gebrek aansans faute • zonder mankerenf1) fout, overtreding2) vergissing3) schuld -
13 immanquable
immanquable [ẽmãkaabl] -
14 наверняка
advgener. gewis, stellig, zonder mankeren -
15 непременно
advgener. per se, bepaald, stellig, wis en zeker, zeker, zonder mankeren -
16 обязательно
advgener. per se, beslist, zonder mankeren -
17 abgehen
abgehen1 weg-, heengaan, vertrekken3 sterven, overlijden8 afzien van ⇒ afstand nemen van, opgeven10 zich aftakken, afbuigen13 〈 sport en spel〉afspringen, afveren♦voorbeelden:II 〈overgankelijk werkwoord; haben/sein〉1 af-, langsgaan ⇒ inspecteren
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский